Tom Metselaar 

 

Impliciet leren 

Een belangrijke factor in het motorisch leerproces is  de wijze waarop de atleet feedback ontvangt. Bij het leren van een beweging ontvangt een atleet veel informatie, waarmee bepaalt wordt of een beweging juist goed of niet goed werd uitgevoerd. Er zijn veel verschillende vormen van feedback. 

Een onderscheid in feedback dat je kunt maken, is het verschil tussen intrinsieke en extrinsieke feedback. Intrinsieke feedback is de informatie die iemand ontvangt uit zijn eigen lichaam: zicht, gehoor, tast en propriocepsis ('bewegingsgevoel'). En atleet ziet, voelt, ervaart of bijvoorbeeld een boxjump succesvol is. Ook zonder extrinsieke feedback kan een atleet bepalen of een uitvoering goed of minder goed uitgevoerd is. Extrinsieke feedback is de informatie die een trainer toevoegt aan de intrinsieke feedback. 

Een lange tijd was de externe feedback expliciet van aard. De trainer vertelt precies wat er goed en niet goed ging aan de beweging: "je voet stond te ver naar buiten", "je moet eerst je romp indraaien, voordat je je arm naar voren toe beweegt" of "eerst je heupen strekken, dan met je armen het gewicht op trekken, en dan..." Duidelijk denk ik. 

Bij impliciete feedback wordt niks gezegd over hoe de beweging moet worden uitgevoerd, maar wordt de training zo ingericht dat het lichaam de uitvoering op de juiste manier zal uitvoeren. Als je bij voetbal een pupil aan wil leren om de bal met de binnenkant van de voet te raken, kun je op die plaats op de schoen een sticker plakken,  en de opdracht mee te geven "raak de bal met de sticker". Met deze cue hoef je niks te zeggen over de beweging in heupen, knieën, voeten etc. De voetballer heeft één opdracht "raak de bal met de sticker". Ook bij het aanleren van een strekworp kun je een bal van een tafel achter je afpakken, zonder te hoeven zeggen "draai met je bovenlichaam naar achter, strek je elleboog etc..." 

Ook bij het hardlopen kan deze impliciete feedback prima worden toegepast, door bijvoorbeeld het gebruik van hekjes. Als je een skipping aan wilt leren kun je gebruik maken van hekjes. Door de hoogte van de hekjes moeten de atleten wel de knieën optrekken. Als je de knieën niet hoog genoeg optrekt, gooi je het hekje om. Ook als je je voet laat hangen, blijft het hekje niet staan. Door de hekjes op een bepaalde afstand te plaatsen, moet de loopbeweging worden gevormd naar deze hekjes. Expliciete informatie is dan niet nodig. Wel is het belangrijk om de juiste hoogte van de hekjes en afstand tussen de hekjes te kiezen. Je kunt als trainer de hekjes niet totaal willekeurig neerzetten. 

Ook door uitvoeren van loopoefeningen met een medicinbal in de handen, wordt er meer spanning op de rompspieren gezet, en probeert de atleet de romp onder controle te houden. Met een medicinbal in de hand vlieg je sneller uit de bocht. Op deze wijze wordt de specifieke rompspanning getraind. Je hoeft hierbij geen informatie toe te voegen aan de opdracht: de oefening bepaalt hoe de uitvoering is (constraint led approach). Met expliciete informatie, zoals "span je buikspieren aan" kan de atleet helemaal niks. Welke buikspier dan? De hele tijd dan, of op welk moment? 

Bij impliciet leren zal de atleet zelf een optimaal bewegingspatroon ontwikkelen dat past bij de atleet. Bij de constraint  led approach wordt de bewegingsuitvoering natuurlijk beperkt door de oefening (door hekjes, latjes, zand als ondergrond, hoedjes, etc...). Als we dan weer de hekjes als voorbeeld nemen, dan wordt heuphoek (hoe hoog de knie wordt opgetild) bepaald door de hoogte van de hekjes, en de paslengte door de afstand tussen de hekjes. Belangrijke elementen van de loopbeweging worden bepaald door de keuze van de hekjes. Maar toch zie dat de uitvoering niet bij iedereen identiek is. Dit komt omdat ook niet iedereen het zelfde is. Iedereen heeft een andere skeletbouw, spierlengte, gewrichtsmobiliteit, opbouw van spierspanning, etc... Iedereen leert dus zichzelf de optimale beweging voor de atleet. 

In het verleden werd vaak gecoacht met één optimale perfecte beweging in gedachten. Iedere beweging die afweek van het perfecte beeld, werd gecorrigeerd (vaak met expliciete feedback). Omdat iedereen net even anders in elkaar steekt, bestaat er ook geen één (algemene) perfecte beweging. Wel heeft iedereen zijn eigen beweging waarbij hij/zij het beste presteert. In de impliciete trainingsmethode wordt er vooral veel verschillende methoden aangeboden om het lichaam zelf op zoek te laten gaan naar de meest ideale beweging. In het hoofdstukje 'variatie' meer hierover. 

Naast dat gebleken is dat impliciet leren betere resultaten oplevert dan expliciet leren, is impliciet leren ook robuuster tegen wedstrijdspanning/stress. Bij expliciet leren worden veel verbale instructies aangeboden. Bij deze vorm van leren is de atleet ook veel 'in zijn hoofd' bezig. Als je wedstrijdspanning ervaart, ook vaak gepaard met gedachten, heb je minder ruimte in je hoofd om nog na te denken over de juiste bewegingsuitvoering. 

Misschien ook nog aardig om bij stil te staan, is dat verbale instructies in een ander vakje in je hoofd wordt opgeslagen dan in het vakje bewegen. De koppeling tussen expliciete informatie en motorisch leren is dus moeilijker. Bij impliciet leren wordt het motorisch leerproces gelijk in het vakje bewegen gestopt. 

Aangepast 10-7-2023